search
top

De post-2008 wereld is echt anders: totaal onverwachte economische statistieken

Na 2008 zijn veel dingen veranderd. Daar is veel over geschreven. We kunnen het ook zien, in de statistieken. Hieronder worden, kort, een aantal statistieken genoemd die ontwikkelingen laten zien die, vóór 2008, niemand voor mogelijk had gehouden.  Een van de merkwaardige aspecten van deze toch al merkwaardige ontwikkelingen is dat ze vaak nationaal van aard zijn waarbij we vaak (nog) niet goed begrijpen waarom het wel of niet gebeurt. In ieder geval (en dat geldt van links tot rechts) geeft het aan dat allerlei politiek/economische sjablonen uit het verleden en daarop gebaseerde politieke ideeën niet naadloos toepasbaar zijn op de nieuwe wereld van na 2008. In willekeurige volgorde:

1. De grote, snelle en permanente daling van de arbeidsproductiviteit in Engeland. We waren eraan gewend dat de arbeidsproductiviteit op de middellange termijn altijd steeg. En dat dat eigenlijk altijd zo was, al zeker 150 jaar. In Engeland is dat niet meer zo. In plaats van dat de arbeidsproductiviteit de afgelopen 5 jaar met minmaal 2,5% gestegen is, is deze met 5% gedaald. Wat daar bij mijn weten het dichtste bij komt is de ontwikkeling in Italië van de afgelopen twintig jaar, waar de arbeidsproductiviteit stagneerde. Maar zelfs daar daalde deze niet. Er kunnen in Engeland twee dingen aan de hand zijn: binnen economische sectoren neemt de productiviteit af doordat, ondanks technologische vooruitgang, mensen allerlei laagbetaalde suffe k**baantjes accepteren. Of er vindt een verschuiving plaats van hoogproductieve sectoren naar laagproductieve sectoren. Voor zover ik de gegevens heb bekeken vinden beide ontwikkelingen plaats, historisch overigens in beide gevallen zeer apart. De productiviteit in de financiële sector daalt. En deze sector krimpt. Terwijl bijvoorbeeld de laagproductieve sectoren ‘toerisme’ en ‘bouwnijverheid’ wat toenemen, terwijl de productiviteit daar niet daalt en eerder stijgt. Wat tegen de k**baantjes-als-oplossing pleit. Daarnaast daalt de productiviteit in de oliesector, breed gedefinieerd, omdat de olieproductie daalt. Wat mij betreft: een historisch unieke combinatie van sectorale ontwikkelingen maar uiteindelijk niet meer dan dat.

2. De grote, snelle en permanente daling van de participatiegraad in de VS. Tegen alle wensen van de politiek en ook tegen de maatschappelijke ontwikkeling van het hele na-oorlogse tijdperk in daalt in de VS de participatiegraad, i.e. het percentage van de potentiële beroepsbevolking dat werkt of dat werkloos is en actief op zoek is naar werk. Ik heb geen idee waar dit door veroorzaakt is, het is echter wel de voornaamste verklaring voor het verschil in werkloosheidsontwikkeling tussen de VS en de Europese Unie. Ook in het VK, waar de arbeidsmarkt ‘amerikaanser’ is dan in de rest van de EU, valt dit niet waar te nemen. Integendeel zelfs. Het omgekeerde effect is wel bekend (gedurende economisch goede tijden stijgt de participatiegraad, om daarna niet weer te dalen). Maar wat in de VS gebeurd is uniek. De participatiegraad van zwarte mannen is zelfs de laagste ooit gemeten. Ik heb geen idee waardoor dit allemaal komt, gelukkig laten de moderne arbeidsmarktstatsitieken dit bijna real-time zien.

 3. De grote, snelle en permanente daling van de geldhoeveelheid in landen als Griekenland, Ierland en Cyprus (in mindere mate ook in Italië en Spanje). Deze ontwikkeling is historisch minder uniek dan de twee bovengenoemde, we kennen het bijvoorbeeld ook uit de jaren dertig. Toch is het, voor het na-oorlogse tijdvak, uniek. Let wel: het gaat hier niet om afnames van 2 of 3% per jaar maar om afnames van 10, 15 of 20% per jaar. De oorzaken zijn deels anders dan in de jaren dertig. Wat gemeten wordt is de hoeveelheid geld die op rekeningen bij banken staat. In de VS in de jaren dertig ‘verdween’ dit geld, doordat leningen werden afgelost. In Griekenland kan dit geld ook zijn opgenomen in contanten of op buitenlandse rekeningen terecht zijn gekomen, eventueel via de tussenstap van het kopen van vastgoed in Berlijn, Dublin of Londen (is het u ook opgevallen dat de woningprijzen juist in hoofdsteden snel stijgen en daarbuiten helemaal niet…). Toch geeft het aan dat er problemen zijn, zowel bij de banken (die minder deposito’s hebben) als binnenlands. Zowel in Griekenland als Ierland als Cyprus als Spanje als Italië gaat dit gepaard met het verschijnsel dat door Milton Friedman is opgemerkt: “I know of no severe depression, in any country or any time, that was not accompanied by a sharp decline in the stock of money and equally of no sharp decline in the stock of money that was not accompanied by a severe depression”. Wat mij betreft heeft het Europese financiële stelsel hier gefaald (overigens niet alleen na maar zeker ook vóór 2008). En dat niet in de zin van Friedman die zei dat de centrale bank verantwoordelijk is voor de geldhoeveelheid: “The Federal Reserve definitely caused the Great Depression by contracting the amount of money in circulation by one-third from 1929 to 1933”. Centrale banken doen de geldhoeveelheid niet toe- of afnemen, dat doen u en ik. Maar wel door de risico’s van de zeepbellen te onderschatten en niet aan te dringen op een groter risicodragend gehalte van financiering door banken in andere lidstaten (i.e. een haircut/negatieve rente als geld te snel wordt teruggehaald via het Target2 circuit). Money matters. A lot.

4. De grote, snelle en permanente daling van de productie in landen als de Baltische staten, Griekenland, Ierland, Spanje en Italië. ‘Normaliter’ ging een economische teruggang altijd gepaard met enige ‘inhaalgroei’, zeker in landen met een betrekkelijk laag productiviteitsniveau. Maar nu niet meer. Griekenland is wat dat betreft ‘hors categorie’, als u een ander land kent met een economie die buiten oorlogstijd zo lang zo snel kromp dan hoor ik het graag (en het is nog steeds niet voorbij!). En Spanje is ‘eerste categorie’, ook daar is sprake van een extreem lange tijd waarin de werkgelegenheid maar blijft afnemen, hoewel dat nu tot een eind gekomen lijkt te zijn (terzijde – het ligt in Griekenland niet aan te hoge lonen – geen enkel land in Europa heeft de lonen ook maar bij benadering zo snel en zo veel verlaagd als Griekenland. Ook is de economie er, met dat zeer grote aantal zelfstandigen, erg flexibel). Maar ook in de andere bovengenoemde landen is momenteel geen sprake van iets dat je inhaalgroei zou kunnen noemen (Estland zit zelfs in een soort nieuwe dip, zo lijkt het). De crises zijn veel en veel dieper dan vroeger, het herstel is veel en veel minder robuust. Natuurlijk, dit heeft in de Baltische staten, Ierland en Spanje ook veel met idiote woningzeepbellen te maken. Maar dat maakt de constatering niet anders. Er is geen enkele reden waarom een uiteengespatte zeepbel herstelgroei onmogelijk zou maken, als de rente zeer scherp verlaagd wordt (wat niet gebeurd is), speculatieve schulden worden afgeschreven (wat zeker in Spanje niet gebeurd is), de overheid blijft investeren in de economische infrastructuur (wat niet gebeurt) en de bestedingen buiten de bouw op peil blijven (wat we in Europa om onduidelijke redenen erg ‘zondig’ lijken te vinden).

5. De daling van de nominale lonen in Griekenland met ongeveer 20%

6. Deflatie. We waren gewend aan een gedurige stijging van het prijspeil. In toenemende mate zien we landen waar deflatie plaats vindt, gedefinieerd als een bestendige daling van het prijspeil met meer dan 0,5% per jaar die niet zozeer door productiviteitsgroei wordt veroorzaakt maar door dalingen van lonen en winsten en die gepaard gaat met een daling van de geldhoeveelheid. Ierland heeft dit een tijdje gezien en Griekenland en Cyprus hebben er nu mee te maken, Spanje en Italië lijken erop af te stevenen. Uiteraard heeft dit grote consequenties voor de mate waarin schulden kunnen worden terugbetaald maar dat is hier niet ter sprake. Het gaat erom dat het gebeurt. Japan is ons hier overigens al in voorgegaan. Terzijde – ik hanteer hier niet de consumentenprijsindex maar de prijsindex voor de totale binnenlandse bestedingen, die ook bijvoorbeeld investeringen in woningen omvat. Stijgingen van de prijs van land gedurende een bouwzeepbel wegen daar bijvoorbeeld in mee. De dalingen ook, althans voor zover er in Ierland nog gebouwd wordt. De woningbouw was terug naar 7% van het oude niveau, waarbij de bouw voor 50% gefinancierd werd door verliezen van bedrijven, volgens de statistiek. Tsja, wat is dan nog de betekenis van het begrip ‘toegevoegde waarde’… In ieder geval iets wat ik althans nog nooit eerder was tegengekomen. Maar wat wel netjes is vastgelegd in de statistieken.

Dat laatste, daar gaat het om. De statistieken halen ons, als min of meer objectieve metingen, uit onze ‘comfortzone’. Gelukkig. Maar wat moeten we met die gegevens? In hoeverre heeft dit met het Eurosysteem te maken? Met een grotere rol van geld als ‘oppotmiddel’ die de functie van geld als ‘ruilmiddel’ ondergraaft? Met een andere arbeidsmarkt, die minder gedomineerd wordt door mannen? Met een economie die, institutioneel, meer op die van de jaren dertig moest lijken met de bekende gevolgen (een lager prijsniveau werkt niet als oplossing voor een onevenwichtigheidscrisis als dit lagere prijsniveau gepaard gaat met een daling van de geldhoeveelheid en van de inkomens…). Het was en is allemaal erg onverwacht en ons denken is er nog niet aan aangepast.  Denkwerk aan de winkel.

 

 

Leave a Reply

top