search
top

Zundagoavend blues, 22-9-2013. Songs in the other North Sea dialects.

Na ´friday night music´ en ´muziek voor de zondagochtend´ leek ´muziek voor de zondagavond´ ook wel aardig. En dan toegespitst op de dialecten rondom de Noordzee. Er is maar één lied waarmee die serie kan beginnen – een student die op zondagavond, in de regen en met in zijn hand een zak diepgevroren tuinbonen van zijn moeder, teruglift naar de stad.

Een paar rekenonzorgvuldigheden van Yvonne Hofs?

Pensioenfondsen zijn geen probleem – ze zijn een oplossing. Het echte probleem is: ‘een onbezorgde oude dag’. Of eigenlijk: ‘een onbezorgde oude dag en het organiseren en financieren van de zorg voor een snel groeiende groep ultra-zorgbehoeftigen’. Dus: ‘wie zorgt er voor de oudjes?’. Misschien zijn pensioenfondsen daarvoor geen efficiënte oplossing – Yvonne Hofs heeft hier een artikel over geschreven in de VK van zaterdag 21 september (De Volkskrant, 21 september 2013, ‘Vonk’, pp. 3-5). En naar aanleiding van dezelfde problematiek wordt op deze blog, door Emiel Bakkum, Jesse Frederik en mij, gesteld dat het overweging verdient pensioenen voor een groter deel direct uit belastingen en premies te financieren.  Maar dat vanuit het perspectief van de fundamenteel onzekere ontwikkelingen op de vermogensmarkten (inclusief woningen) in een complexe samenleving. Een pensioen en zorg is een aanspraak op een deel van ‘de nationale koek’ en het is heel wat helderder, zekerder en ook macrostabieler die aanspraken te baseren op belastingen dan op, in het geval van Yvonne, de stand van de spaartegoeden en huishoudens- en bankbalansen over 26 tot 46 jaar. Het zijn uiteindelijk toch dezelfde mensen die de koek moeten produceren, hoe we de aanspraken ook financieren. We zijn op deze blog dus geen fondsfetisjisten.

Echter – als je indirect een pensioenfondsenstelsel verdedigt, wat Yvonne doet, dan moet je natuurlijk wel zorgvuldig zijn. En dat is (maar wellicht zit ik mis) niet altijd het geval bij Yvonne.

Het gaat om de volgende punten:

(A). De rekenrente. Yvonne noemt een percentage van 4,2%. Maar als ik het allemaal goed begrepen heb dan is dat de Ultimate Forward Rate (zeg: het ultra lange termijn gemiddelde van de rente, zie ook deze grafiek). De werkelijke rekenrente groeit, traag, naar deze rente toe maar ligt daar nu dus fors onder.

(B). Rendement op oligaties. Stel dat een staatsobligatie met 6% rente, rekening houdend met de resterende looptijd, doordat het algemene renteniveau daalt met 50% in waarde stijgt en dat je deze obligatie tegen de hogere koers verkoopt. Yvonne heeft gelijk dat je dan een lager rentende obligatie moet terugkopen, waardoor het rendement op de nominale waarde van die obligatie lager is dan het rendement op de obligatie die je eerst had. Maar je kunt natuurlijk wel meer van die obligaties kopen en dat schrijft ze meen ik er niet bij.

(C.) De toegenomen ‘groene’ druk. Niet gemeld door Yvonne maar wel relevant: jongeren volgen, gemiddeld, langer onderwijs dan de gepensioneerde generatie heeft gedaan. Statistisch gezien is ‘het genieten van onderwijs’ vanuit de inkomenskant van de nationale koek een overdrachtsinkomen in natura. Lees: een uitkering.  Het onderwijs in Nederland (ook het hoger onderwijs) wordt namelijk, net als de bijstand, grotendeels gefinancierd door de overheid. Dat is een gevoelsmatig lastig punt. Ik heb ooit een vraag hierover gesteld op een tentamen: ‘leg uit waarom dit door statistici zo wordt gedefinieerd’, dit overigens keurig naar aanleiding van het boek en de aantekeningen. Het is de enige keer geweest dat een aantal studenten zo kwaad werd over de inhoud van een vraag dat ze weigerden de vraag te beantwoorden… (vanuit de consumptiekant beteken valt onderwijs overigens onder ‘individuele overheidsconsumptie’, door de overheid gefinancierde consumptie van huishoudens die individueel toe te rekenen valt, dit anders dan bijvoorbeeld de straatverlichting. Vanuit de productiekant bekeken valt het onder overheidsproductie). en de omvang van die uitkeringen is dus toegenomen. Andes gesteld: ook de groene druk is toegenomen. Voor een overzicht van de in het kader van deze discussie opmerkelijke ontwikkeling van de grijze en groene druk samen kunt u dit CPB document van Frits Bos raadplegen.

Maar misschien zie ik dit alles verkeerd en heeft Yvonne het wel goed berekend.

P.S. – Hier kunt u iets meer vinden over ‘pay as you go’ systemen, die ook als je het rekenkundig ingewikkeld maakt blijken te moeten worden aangepast aan levensverwachting in combinatie met pensioenleeftijd, geboortecijfers en inkomensontwikkelingen. Wat slim zijn ze toch, die economen… hoewel ik het fascinerend blijf vinden dat de huidige lagere rente al een impliciete voorspelling van Paul Samuelson uit 1958 is – zijn het uiteindelijk echt de lage geboortecijfers van de afgelopen decennia die de rente via lagere groei en minder investeringen omlaag gedreven hebben? Dan is die lage rente dus toch de schuld van de Duitsers!

 

 

Netto door huishoudens betaalde rente (2012): 26,5 miljard.

Het goede van de troonrede, meta gezien, is dat het besef doordringt dat we in een balansrecessie zitten. Maar Dijsselbloem heeft  nog steeds geen idee van de beleidsmatige consequenties.

Ware dat wel zo geweest dan had Dijsselbloem niet prominent die 11 miljard aan bruto-rente die de overheid betaalt naar voren gebracht. Overigens ontvangt de overheid ook nog eens 2,8 miljard aan rente, waarmee de netto door de overheid betaalde rente op 8 miljard komt (tabel S 13.1, nationale rekeningen). En die 8 miljard is niet bepaald de grootste rente-zorg van de huishoudens. Want de huishoudens zelf, die betalen, netto, 26,5 miljard aan rente. En de stijging van de door huishoudens werkelijk betaalde netto rente is na 2007 net zo groot als de totale netto door de overheid betaalde rente.

Betaalde rente

En dat terwijl de rente die de overheid betaalt is na 2007 juist gedaald: kijk hier voor een blogpost van Bas Jacobs, die genoodzaakt was dat nogmaals te melden zowel als om om het klassieke (en correcte) eerstejaarsverhaal over de overheidsrente nog maar eens op te schrijven: rente is altijd ook een ontvangst. Dijsselbloem moet leen dat geld en de daarmee verbonden schulden nooit weg zijn, in de macro-economie.

Ik wil een bedrag van 8 miljard uiteraard niet bagatelliseren. Maar het grote renteprobleem van de afgelopen jaren ligt dus niet bij de overheid. Het is zorgwekkend dat Dijsselbloem dit niet onderkent. En dat de prioriteit in het beleid niet veel sterker bij de schulden en rente van de huishoudens ligt.

Aflossen van de schulden gaat decennia duren. Tijd die we niet hebben – de langdurige werkloosheid is overal pijlsnel aan het oplopen, mede omdat we na 2007 al 6 jaar verspild hebben waarin de (vooral: hypotheek)schulden van huishoudens verder opliepen (ja, ook nog in 2012). Bovendien leidt aflossen van de schulden in het geval dat, zoals nu, banken de financiële ruimte die ze daardoor theoretisch krijgen niet gebruiken om nieuwe leningen te verstrekken tot netto geldvernietiging – een onopgelost probleem. Waarbij die financiële ruimte overigens ook nog is ingeperkt, door de overheid.

Een korte-termijn beleid waarin de lage ECB rente actiever wordt doorgesluisd naar huishoudens en het midden- en kleinbedrijf (Draghi wil trouwens niets liever!) is dus acuut nodig. En nee, dat is op dit moment absoluut, absoluut, absoluut niet tot zeepbellen aan het leiden, in de EU,  #balansrecessie, #dalendewoningprijzen, #oplopendewerkloosheid, #afnemendewerkgelegenheid, #dalendegeldgroeieninflatie). En we mogen monetair wel eens wat actiever beleid voeren: in plaats van het geldvernietigingsbeleid in Cyprus had men kunnen proberen letterlijk de geldpers te gebruiken om de gedupeerde huishoudens en bedrijven te compenseren voor het afstempelen van hun banktegoeden (#hyperdeflatie). Dat een bank door het ijs zakt moet kunnen – maar er is geen reden om depositohouders dan ook in het wak te duwen.

Natuurlijk, als de rente lager wordt dan hebben de banken weer een probleem – het is niet prettig om zonder die 8 miljard extra rente (technisch: gaat niet 100% naar de banken) te leven, zeker niet wanneer je je kapitaal moet versterken! Maar ook de problemen van de banken en de mensen die daar nu nog wel werken zullen uiteindelijk beter op te lossen zijn met een gezondere financiële situatie van de huishoudens en werkgelegenheidsgroei elders in de economie. En daarvoor moeten echt zo snel mogelijk de inkomens-, balans- en cash-flow problemen van de huishoudens worden opgelost. Dat heeft momenteel financiële prioriteit AAA.

Pensioenen en bezit. Een economisch-historische bespiegeling.

Gaan de pensioenfondsen net zoveel bezit krijgen als de katholieke kerk in de zestiende eeuw? Willen we dat? Een economisch-historische bespiegeling.

In 1580 vond in Friesland een revolutie plaats. Een hele nette, dat wel, maar toch. Het land van de kloosters (zie kaart) werd genationaliseerd. Die bezittingen maakten deel uit van het ontzagwekkende landbezit van de katholieke kerk. Dankzij het onvolprezen werk van de Fryske Akademy, die voor alle percelen van het kadaster uit 1832 heeft nagezocht/aan het nazoeken is wie de zestiende eeuwse eigenaren waren, is dat in beeld te brengen (roze en paars: kerkengoederen, andere kleuren: kloostergoederen). Monnikkenwerk, inderdaad. Maar duidelijk is dat de pacht- en huuropbrengsten van een zeer groot deel van de kapitaalgoederenvoorraad van het zestiende eeuwse Friesland niet bestemd waren voor ‘kapitalistische’ eigenaren – maar voor een publieke instelling: de kerk. Die in ruil voor allerlei gulle giften van land onder andere missen opdroeg voor overledenen. Maar die, wat betreft de kloosterlanden, onteigend werd toen men daar wat sceptisch tegen aan ging kijken. En toen andere belangen een rol gingen spelen. Zijn er een parallellen met de huidige situatie?

REvolution

Die parallellen zijn er. En soms zelfs tamelijk direct. Want wat gebeurde er met de (opbrengst van) de genationaliseerde landen? In verband met de omwenteling (‘revolutie’) van bezits- en machtsverhoudingen werden er nog tijdenlang allerlei keurige pensioenen aan allerlei al dan niet keurige voormalige geestelijken uitgekeerd – een vergelijking met de zakenbankiers van nu dringt zich op. En een deel van deze landen werd overgedragen aan allerlei gast- en weeshuizen, waarmee het sociale beleid van deze instellingen een beetje een publiek karakter kreeg:  de woningbouwcorporaties van hun tijd (of moeten we zeggen: de banken?). Ook gaf de revolutie de Friese overheid de financiële middelen om bij te dragen aan de oorlog tegen de Spanjolen (in het buitenland noemen ze De Tachtigjarige Oorlog dan ook: “The Dutch Revolt”). Overigens heeft de Friese overheid na het twaalfjarig bestand erg veel van deze landen weer verkocht omdat er meer en meer geld voor deze oorlog nodig was – alweer een bezitsrevolutie die, in combinatie met economische ontwikkelingen,  uiteindelijk leidde tot een klasse van Friese grootgrondbezitters die in de negentiende eeuw grotendeels uit Friesland zou vertrekken, naar onder andere Den Haag. Wat willen we ook alweer met de ABN/AMRO? En wie gaan er dan naar Benidorm?

Het punt: bezitsverhoudingen veranderen, soms revolutionair. En wij leven in een tijdperk waarin dit aan het gebeuren is. Pensioenfondsen en ‘sovereign wealth funds’ krijgen in hoog tempo véél meer bezit – zelfs dusdanig dat het 500 jaar geleden is dat een dergelijk aandeel van het totale maatschappelijk eigendom in ‘de dode hand’ was. Waarbij ik zeker niet uitsluit dat de pensioenfondsen binnen korte tijd niet alleen veel aandelen en obligaties en derivaten in bezit hebben maar ook een veel groter deel van het vastgoed (woningen, (tol)wegen) in eigendom zullen krijgen (was bij ABP in 2012 overigens 33,6 miljard). Echter, kunnen we ervan uitgaan dat instellingen die macro-relevante aandelen van het Nederlandse bezit in de hand hebben ongemoeid worden gelaten in hun taak? Of zal dat veranderen wanneer we daar sceptischer tegenaan gaan kijken en andere belangen een rol gaan spelen? We zien wat in de zestiende en zeventiende eeuw (na de mentale revolutie van Luther) met dat bezit gebeurde: nationalisaties,  herbestemming, financiering van overheidsbeleid en privatisering. Zouden zulke zaken echt nooit met onze pensioentegoeden gaan gebeuren? Echt niet? Misschien moeten we er toch maar eens over nadenken of zulke megafondsen, ook als deze bestaan uit nominaal individuele tegoeden, wel wenselijk zijn en of dat niet meer van de pensioenbehoefte direct via de belastingen moet worden opgebracht. In plaats van deze met tussenkomst van spaartegoeden met volstrekt onzekere rendementen door te schuiven naar een al even onduidelijke toekomst: “kicking granny down the road”. Dat lijkt me zinvoller dan discussies over hoe we hedendaagse eigendomsrechten moeten kallibreren op het veronderstelde renteniveau in 2035.

 

Terzijde – het u wel eens geteld hoeveel deelnemingen bijvoorbeeld het ABP heeft op de Kaaiman-eilanden en dat soort paradijzen? Ik telde er acht, in het jaarverslag 2012.

De simpele vraag van Ronald Coase

Van Isaac Newton die zich afvroeg waarom objecten eigenlijk naar beneden vallen tot Noam Chomsky die zich afvroeg hoe het kan dat kinderen een taal kunnen leren, wetenschap begint bij verwondering over schijnbaar simpele vragen. Ronald Coase, econoom en nobelprijswinnaar, overleed vorige week op 102 jarige leeftijd. Zijn faam ontleende Coase voor een groot deel aan zo’n schijnbaar simpele vraag:  waarom bestaan ondernemingen?

Voor de leek is het bestaan van de onderneming zo vanzelfsprekend dat de vraag absurd lijkt. Voor de economische wetenschapper is het echter een raadsel.

Het prijsmechanisme, zo schrijft de economische theorie voor, is in de basis de meest efficiente manier om vraag en aanbod, consument en producent, bij elkaar te brengen. Concurrentie tussen aanbieders zorgt ervoor dat de prijs zich als vanzelve aanpast aan de vraag. Zo coordineert de markt economische activiteiten richting het gewenste evenwicht tussen vraag en aanbod. Ongehinderd werkt er niets beter dan het vrije spel der economische krachten.

De onderneming is anders. De allocatie van middelen binnen de onderneming wordt geregeld bij managementdecreet. Of zoals Coase het in zijn baanbrekende paper uit 1937 stelde ‘als een werknemer binnen een onderneming van departement X naar departement Y wordt verplaatst, dan komt dit niet door een verandering van de prijzen, maar omdat hij dit opgelegd krijgt.’ De onderneming is, om het maar zo provocatief mogelijk te stellen, een soort planeconomie.

Door de OESO wordt geschat dat zo’n 40 procent van alle import in de Verenigde Staten binnen een onderneming plaatsvindt (Ford China verkoopt een auto-onderdeel aan Ford USA). Als de markt –in theorie- zo’n efficiënt coördinatiemechanisme is, waarom is de plannende onderneming dan toch zo dominant? Waarom in plaats van de organisatie van een onderneming, niet een verzameling aan contracten tussen individuen voor prijzen en voorwaarden die in de open markt tot stand komen?

Transacties kosten

Coase gaf een ingenieus antwoord. Er zijn transactiekosten, het kost geld om de markt te gebruiken. Als Volkswagen onderdelen in de open markt koopt, dan moet ze inspecties verrichten, contracten opstellen, onderhandelingen verrichten, kortom, kosten maken. Als het diezelfde onderdelen binnen haar eigen onderneming produceert hoeven deze kosten niet gemaakt te worden. Er zijn dan andere kosten, die van het onderhouden van een bureaucratie, die van het coördineren van een steeds groter kerstboom aan bedrijven, maar dikwijls zijn deze kosten lager dan het verrichten van transacties in de open markt. In zulke gevallen loont het om de krachten te bundelen in een onderneming.

Het is een elegant antwoord, niet al te radicaal, mooi economisch in haar focus op kosten, maar een antwoord dat economen desondanks niet beviel. Als planning soms goedkoper is, dan is de markt niet meer almachtig. En zulke nuancering, zelfs als deze komt van een onverdachte liberaal als Coase, valt niet in goede aarde. Het artikel waarin Coase de vraag stelde waarom er ondernemingen zijn werd door economen dan ook ‘veel geciteerd, maar weinig gebruikt’ zo constateerde hij zelf ruim veertig jaar later. Inmiddels is hier gelukkig verandering in gekomen. In de afgelopen dertig jaar hebben nobelprijswinnaars als Oliver Williamson en Douglas North de handschoen opgepakt en onder het vaandel van de ‘nieuwe institutionalisten’ de transactiekosten doctrine verder uitgewerkt.

De nauwe visie van Coase

Toch had Coase een te beperkte visie op het bestaan van de onderneming. De nieuwe institutionalisten verklaren het bestaan van de onderneming eigenlijk door marktfalen. Hoge transactiekosten maken het gebruik van de anderszins efficiëntere markt onrendabel. Zo’n negatieve formulering geeft te weinig gewicht aan de positieve rol van organisatie en planning. De onderneming is niet een reactie op marktfalen, ze is vaak juist een manifestatie van organisationeel succes.

Google is niet succesvol omdat de markt te duur is, ze is succesvol door een organisatie op te bouwen die een constante stroom van innovatie -en daarmee lagere kosten en hogere opbrengsten- voortbrengt. Eén van die organisationele successen is de zogenaamde Google tijd. Twintig procent van hun werktijd mogen werknemers zelf in delen om aan zelfverzonnen projecten te werken. Volgens Marissa Mayer, oud Google werknemer en nu CEO van Yahoo, zijn ruim de helft van Google’s producten ontworpen in deze twintig procent tijd. Zulke institutionele innovatie is geen gegeven, ze is het gevolg van bewust management.

Om het iets anders te formuleren: transactiekosten binnen en buiten de onderneming staan niet in steen geschreven. Ze zijn het gevolg van organisatie en strategie. Door hun focus op transacties, in plaats van de onderneming zelf, spannen de nieuwe institutionalisten feitelijk het paard achter de wagen.

De onzekere toekomst

Een tweede gebrek is dat Coase zich onvoldoende realiseert dat de onderneming een reactie is op een inherent onzekere toekomst. Productie van goederen kost tijd, maar wie weet of er nog vraag is wanneer ze gereed zijn? Wie weet of ze wel voor de huidige prijs verkocht kunnen worden? Wie weet of leveranciers niet plotseling failliet gaan? We extrapoleren het verleden naar de toekomst, maar in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst, zoals onze financieel toezichthouders ons zo vaak vertellen.

De plannende onderneming verkleint deze onzekerheden. Volkswagen zorgt dat er te zijner tijd vraag is door marketing, prikkels aan autodealers, goedkope autoleases en hogere inruilwaardes. Prijzen kunnen, door controle over dealers en adviesprijzen, in hoge mate vastgesteld worden. Mocht er onverhoopt tijdelijk te weinig vraag zijn, dan keldert niet onmiddellijk de prijs, maar lopen de parkeerplaatsen in de haven van Rotterdam vol met Volkswagens. De invloed van de onzichtbare hand van de markt wordt op die manier bewust ingeperkt door de zichtbare hand van de plannende onderneming.

Uit een peiling onder Franse bedrijven blijkt dat het wegnemen van onzekerheid een belangrijke motivatie is voor het uitbreiden van de onderneming. ‘[De peiling] laat zien dat controle over het productieproces een belangrijke rol speelt in de beslissing transacties te verrichten binnen de onderneming,’ zo concluderen de auteurs. Zo vindt bijvoorbeeld 63 procent kwaliteitscontrole een belangrijke reden om producten binnen de eigen onderneming te produceren, 60 procent zegt dat interne transacties gepaard gaan met meer stabiliteit voor lagere kosten, en 54 procent zegt dat controle over marketing en verkoopservice belangrijk is.

De plannende onderneming biedt niet alleen lagere transactiekosten, ze neemt ook onzekerheden weg. Investeringen op de langere termijn worden mogelijk, juist omdat de onderneming niet is overgeleverd aan de grillen van de markt.

Conclusie

Coase was vernieuwend omdat hij organisatie een rol gaf. De onderneming was tot dan toe eigenlijk weggemoffeld. Het is Coase zijn grote verdienste dat hij de vraag stelde en een antwoord formuleerde. Het is een vreemd gegeven dat zonder de innovaties van Coase het bestaan van een oerkapitalistisch instituut als de onderneming zo moeilijk te verklaren was binnen de gaande economische theorie. Toch gaf Coase ook blijk van een beperkte economistische visie. Men kan zich afvragen of de bedrijfshistoricus, de socioloog, de antropoloog of zelfs de journalist niet meer heeft te vertellen over de onderneming dan de econoom.

Page 15 of 109« First...10...1314151617...203040...Last »
top