search
top

Knetterende onzin over inflatie, koopkracht en welvaart. En hoe het wel zit.

Auw. Op zijn ‘inflatieblog’ stelt Edin Mujagic het volgende:

>Een van de zaken waar ik in mijn boek Geldmoord op in ga, en dé reden om te spreken van een geldmoord, is de invloed van technologische vooruitgang en globalisering op inflatie.

Globalisering, technologische vooruitgang en vrijhandel leiden onder meer ertoe dat productie, transport  en handel efficiënter, sneller en goedkoper worden. Ook stijgt de arbeidsproductiviteit, wat een extra bron is van neerwaartse druk op de prijzen. Zo bezien moet de combinatie van globalisering, toenemende vrijhandel en technologische vooruitgang leiden tot prijsdalingen.
Dat is inderdaad wat we hebben gezien eind 19de eeuw. In de grafiek hieronder is duidelijk te zien dat de prijzen in Nederland tussen 1880 en begin 20ste eeuw zijn gedaald, wat voor een enorme stijging van de welvaart zorgde. Immers, de koopkracht va de gulden nam elk jaar toe. Aan het einde van die periode stijgen de prijzen weer: per saldo bedroeg de inflatie tussen 1880 en 1914 0 procent.
Het verschil tussen die periode en de moderne periode van globalisering, vrijhandel en technologische vooruitgang, kon nauwelijks groter zijn.

Ondanks ongekende technologische vooruitgang, globalisering en vrijhandel zijn de prijzen jaar in jaar uit alleen maar gestegen.  De grafiek hieronder, waar de Nederlandse inflatie (index) te zien is voor de periode 1980 – 2010 spreekt boekdelen. Waar de inflatie tussen 1880 en 1914 0 procent bedroeg, komt die tussen 1980 en nu op ruim 100 procent uit!

Terzijde – kijk hier voor meer informatie over de welvaartsgroei in deze tijd.>

Bij implicatie geven de opmerkingen van Mujagic aan dat de welvaart in een tijd van structurele inflatie niet zou kunnen toenemen. Wat natuurlijk onzin is. In de jaren vijftig, een tijd van structurele inflatie, nam de welvaart fors toe. In de jaren zestig, een tijd van structurele welvaart, nam de welvaart fors toe. In de jaren zeventig, een tijd van structurele inflatie, nam de welvaart toe. In de jaren tachtig, een tijd van structurele inflatie, nam de welvaart toe. In de jaren negentig, een tijd van structurele inflatie, nam de welvaart toe. En tot en met 2008 nam de welvaart, evenals het prijspeil, ook toe.
Misschien ervaren we die welvaartsstijging van de afgelopen decennia niet altijd als zodanig. En de stijging is ook wat verstopt. Hij doet zich bijvoorbeeld voor als ‘huishoudensverdunning’: er wonen tegenwoordig minder mensen in een huis dan vroeger. Inderdaad, wellicht worden we daar niet gelukkiger van (zie deze blog voor uitgebreide informatie over dit soort zaken)- maar het is, strikt materieel gezien, wel degelijk meer welvaart. En we hebben ook meer computers, dan in 1980. En meer auto’s. En smartphones. Er zijn zelfs betere therapieën voor sommige soorten van kanker die ook meer worden ingezet. De materiële welvaart is zeer fors toegenomen, in deze tijden van inflatie.
Je kunt ook wat structureler naar dit proces kijken, vanuit een macro-economische invalshoek. In de macro-economie geldt (en daar zijn echt alle macro-economen het mee eens) dat de productie gelijk is aan het inkomen en dat dat weer gelijk is aan de bestedingen. Kijk de nationale rekeningen er desnoods op na. Als de prijzen stijgen dan wordt het leven duurder – je moet meer betalen voor de boodschappen. Maar iemand anders krijgt dat geld. Dus het inkomen van die ander (eigenlijk: anderen) neemt toe. Dan wel als winst, voor de eigenaar, dan wel als loon, voor de werknemers. Of als BTW, voor de overheid. Nu zien we inflatie (ten onrechte) vaak enkel als consumentenprijzeninflatie. Maar lonen zijn ook een prijs, net als de rente. Bij winst ligt het wat ingewikkelder – maar bij de BBP-deflator worden hogere winsten veroorzaakt door prijsstijgingen impliciet ook meegenomen als ‘prijs’. En macro-economisch kan het niet anders dan dat hogere prijzen voor de ‘finale bestedingen’ (de consumptie van huishoudens en de overheid, de investeringen van bedrijven en van de overheid en de netto export) tot uiting komen in een toename van de nominale productie en de nominale inkomens. Waarbij de toename van die nominale productie en inkomens de ene keer vooral zal worden veroorzaakt door hogere prijzen (en ook het loon is een prijs…) en de andere keer door meer productie en meer werkgelegenheid (dus ook meer lonen…). Maar het is macro-economisch volslagen onjuist om bij inflatie alleen naar de bestedingen te kijken, en al helemaal beperkt om enkel naar de consumentenbestedingen te kijken.
Oeps, Mario Draghi beging dezelfde blunder.
P.S. – ik heb enige heimwee naar de tijden van hoge inflatie rond 1980, toen ik elk jaar flink wat rente kreeg op mijn betaalrekening (strikt genomen: mijn plusrekening)! En toen jonge mensen met de toekomst bezig waren, in plaats van met hun pensioen.

 

2 Responses to “Knetterende onzin over inflatie, koopkracht en welvaart. En hoe het wel zit.”

  1. Jelle Brinkhuis zegt:

    Is het niet zo dat Mujagic stelt dat de kans op welvaartstoename groter is bij deflatie dan bij inflatie? Ik zie nergens dat hij schrijft dat inflatie niet kan samengaan met welvaartstoename.

  2. Jelle Brinkhuis zegt:

    Waar het om gaat is dat de inflatie harder stijgt dan de lonen. Zie je ook dat schulddeflatie meestal geen argument is. Omdat alle kosten voor bedrijven stijgen door inflatie, blijft er relatief minder over voor lonen. Dat de lonen stijgen wordt m.i. niet ontkend door Mujagic, maar dat gegeven zegt niets over koopkracht, of het nou macro-economisch juist is of niet.

    Lonen moeten stijgen als gevolg van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, daar zit momenteel in bepaalde sectoren de pijn.

    In sectoren als de bouw geldt momenteel dat het best haalbare de nullijn is, alleen bij deflatie leidt dit tot welvaartstoename. Zeer legitiem punt van Mujagic dus en zeker geen ‘knetterende onzin’.

Leave a Reply

top