search
top

Inkomen per huishouden: nauwelijks hoger dan in 1973!

Vandaag heeft het CBS de nieuwe gegevens over onze inkomens in 2011 gepubliceerd, zowel als gereviseerde voor 2010 en 2009 (bijstellingen naar beneden, overigens). Het gaat goed met onze economie. Maar niet met ons. Het nationale inkomen nam toe met 3,5%, na een jaar eerder al met 3,4% te zijn gestegen. Maar het reele inkomen van huishoudens nam af, en als we dat corrigeren voor de groei van het aantal huishoudens dan nam het inkomen per huishouden nog sneller af. We zitten nauwelijks boven het niveau van 1973. Dus als u denkt: ik heb het voor mijn gevoel niet beter dan mijn ouders, destijds – dan klopt dat gevoel. En uw ouders konden nog met 57 met de VUT… De voornaamste reden dat de inkomens van de huishoudens weinig gegroeid zijn is dat het aantal huishoudens sterker toegenomen is. Daarnaast speelt bijvoorbeeld ook het sterk toegenomen overschot op de betalingsbalans een grote rol. Dat geld wordt dus niet uitgekeerd als inkomen (maar werd bijvoorbeeld geinvesteerd in Amerikaanse rommelhypotheken, of in Russische olievelden van Shell).

Opmerkelijk verder: de hypotheekschuld kende de laagste stijging sinds 1995. Maaaar…. de niet-hypotheekschulden van huishoudens zijn juist sneller gestegen. De totale toename van de schuld daalde van 36 miljard in 2009 naar 30 miljard in 2010 en 20 miljard in 2011, waarvan 14 miljard consumptieve kredieten en dergelijke. Er zijn ongeveer 7 miljoen huishoudens. Dat betekent dus dat er per huishouden ongeveer 2.000,– aan bestedingen worden gefinancierd met schulden. Wat weer betekent dat als er bezuinigingen komen en mensen gaan daardoor ook nog eens minder lenen – de consumptie dit en volgend jaar zomaar fors omlaag kan gaan, met 3 tot 5% of zo. Het verhogen van de pensioenleeftijd lijkt er, als we niet uitkijken, voor steeds meer mensen toe te gaan leiden dat ze niet zozeer langer ‘mogen’ werken – maar dat ze langer werkloos zullen zijn.

Geldgroei in februari in de Eurozone: laag

Recentelijk zijn de nieuwe gegevens over de geldgroei in de Eurozone bekend gemaakt. De geldgroei is laag (M-3 concept) en ligt ver onder het door de ECB gewenste niveau van 4,5%.

Grafiek 1. Geldgroei in de Eurozone, februari 2012, procentuele toename vergeleken met een jaar eerder.

Waarom kan de geldgroei laag genoemd worden? (more…)

Enkele gedachten over de kwantiteitsvergelijking (Wonkish)

Waarschuwing: dit wordt even een wat slordig geschreven stukje zonder veel uitleg.

De kwantiteitsvergelijking is een tautologie uit de monetaire theorie en luidt als volgt:

M (geldhoeveelheid) * V (omloopsnelheid van geld) = P (het prijsniveau) * T (het transactievolume)

De relatie tussen PT en BNP
PT verwijst in feite naar de totale omzet van de economie. Economen nemen vaak voor het gemak aan dat PT –en daarmee MV- gelijk is aan het BNP. Dit is echter niet gerechtvaardigd aangezien geld niet alleen wordt gebruikt om goederen en diensten mee te kopen, maar ook om financiële activa te kopen zoals obligaties en aandelen. Deze aankopen zijn niet onderdeel van het BNP. Wil er dus een stabiele relatie zijn tussen PT en het BNP dan moet men de onwaarschijnlijke aanname maken dat er altijd een even groot deel van de geldhoeveelheid wordt gebruikt om financiële activa mee te kopen. De geldhoeveelheid dient, wil de kwantiteitsvergelijking bruikbaar zijn, dus verder opgedeeld te worden in geld dat wordt gebruikt om goederen en diensten mee te kopen en geld dat wordt gebruikt om financiële activa mee te kopen.

Problematische definities
Als geld kan worden gedefinieerd als potentiële koopkracht, dan zijn onze huidige definities van geld niet toereikend. Neem bijvoorbeeld kredietlijnen die bedrijven hebben met banken. Een bedrijf kan in potentie tot een bepaald bedrag rood staan en heeft dus veel potentiële koopkracht tot haar beschikking. Moeten kredietlijnen ook worden meegerekend in de geldhoeveelheid? Dit lijkt wel redelijk logisch als geld potentiële koopkracht is.

Een ander probleem is geld dat niet afkomstig is van een bank. Neem bijvoorbeeld handelskredieten. Ik heb afgelopen maand een artikel geschreven voor de Groene Amsterdammer. Ik ben hier echter nog niet voor betaald en heb dus een claim op De Groene van €625,-. In feite heb ik hun dus op krediet een dienst verleent en zij hebben mij vooralsnog betaald in de vorm van een zelf uitgegeven verplichting. Hoewel dit volledig gangbaar is in het normale zakelijke verkeer verschijnen deze vormen van betaling ook niet in de definitie van de geldhoeveelheid.

Nog een manier waarop de geldhoeveelheid kleiner lijkt dan zij in werkelijkheid is komt door de manier waarop grote bedrijven opereren. Veel multinationals hebben een interne bedrijfsbankier, de zogenaamde treasury departments. Sommige dochterbedrijven hebben een negatief banksaldo en anderen weer een positief banksaldo. De treasury zorgt ervoor dat alle rekeningen worden samengevoegd op de bedrijfsrekening, zodat alleen een netto saldo overblijft. De interne bedrijfsbankier houdt dan de onderlinge rekeningen van dochters bij, terwijl het netto saldo van het bedrijf als geheel wordt geparkeerd bij een bank. Hierdoor wordt de geldhoeveelheid drastisch kleiner dan wanneer ieder dochterbedrijf zelf een rekening bij een bank zou hebben. Desondanks hoeft dit geen enkel effect te hebben op PT.

HET NEANDERTHALER MONETARISME

De ex-ECB’er Jürgen Stark waarschuwt in een interview met de Duitse krant Handelsblatt voor het ruime monetaire beleid van de ECB.‘Historisch wissen wir, dass jede besonders starke Expansion der Zentralbankbilanz mittelfristig zu Inflation führt,’ beweert de oud Bundesbanker. Stark kon het vorig jaar niet over zijn hart verkrijgen om mee te werken aan de ‘inflatoire praktijken’ van de ECB en vertrok onder het geronk van de geldpersen.

Stark kan op steun rekenen van de Nederlandse afgevaardigden van team Bundesbank. FTM columnist Edin Mujagic en professor Sylvester Eijffinger waarschuwden in het FD dat de kans op stijgende inflatie ‘levensgroot’ is door de ECB acties. ‘De ECB doet ook aan kwantitatief verruimen en begaat zo de grootste zonde die een centrale bank kan begaan,’ aldus de monetair experts.

Lees verder….

De dynamische, flexibele, succesvolle Nederlandse arbeidsmarkt

Daar gaan we weer. De Nederlandse arbeidsmarkt moet anders! Frank Kalshoven in de Volkskrant van afgelopen zaterdag, Frank Cörvers and Andris de Grip op Mejudice en Arnout Boot, Sweder Van Wijnbergen en lans Bovenberg, ook op mejudice dragen de Nederlandse arbeidsmarkt ten grave. Ik ben er niet helemaal gelukkig mee. Het niveau van de artikelen varieert van banaal (Boot c.s.) via pamflettistisch (Kalshoven) tot wetenschappelijk (Cörver en Grip, zie vooral het achterliggende SER rapport). Toch is er ook bij de laatste twee ‘iets’ wat me niet lekker zit. Als je de artikelen achter elkaar leest is het wat vervreemdend om te zien hoezeer de auteurs, allen toch ongetwijfeld geschoold in de neo-klassieke economie (hoewel Cörver en Grip een duidelijk evolutionair perspectief gebruiken), uitgaan van een bijna marxistisch-absoluut kader. ‘Arbeid’ (werknemers) staat per definitie tegenover ‘Kapitaal’ (werkgevers) waarbij axiomatisch wordt aangenomen dat versoepeling van het ontslagrecht goed is voor de werkgevers – en dus goed voor ons, hoewel Cörver en Grip ook op individuele nadelen van de flexibiliteit wijzen.

Maar is dat ook zo? Zijn we beter af als mensen makkelijker ontslagen kunnen worden? Doen landen met een zogenaamd ‘flexibele’ arbeidsmarkt, op neo-klassieke/neo-marxistische wijze gedefinieerd als landen waar middelmatige managers makkelijk mensen kunnen ontslaan, het wel zo goed? En is de Nederlandse arbeidsmarkt wel zo star als soms verondersteld? Missen we kansen omdat middelmatige managers hun fouten niet kunnen verbloemen door anderen de laan uit te sturen? Zijn landen zoals de VS, Engeland en Denemarken waar de arbeidsmarkt (volgens de maatstaf hiervoor van de OESO) veel flexibeler is dan in Nederland beter af, economisch? Deze drie landen kennen veel minder ontslagbescherming en scherpere tegenstellingen tussen ‘arbeid’ en ‘kapitaal’. En het zijn ook drie landen waar de arbeidsmarkt duidelijk slechter heeft gepresteerd dan in, onder andere, Nederland. Wat is er aan de hand?

1, De Nederlandse arbeidsmarkt is uiterst dynamisch.
Het is, voordat we uitspraken doen over de wenselijkheid van flexibiliteit, goed om te kijken of de Nederlandse arbeidsmarkt inderdaad star is. Dat kun je meten. En dat gebeurt ook, door het CBS. En dan blijkt de Nederlandse arbeidsmarkt zeer dynamisch te zijn… Een recent rapport van het CBS stelt, op basis van zorgvuldige metingen, het volgende over die dynamiek (en let op: deze over het algemeen o zo voorzichtige statistici beginnen hun artikel met dit citaat en dus ook met de klaroenstoot van de eerste zin):

De Nederlandse arbeidsmarkt is veel flexibeler dan vaak wordt aangenomen. In de periode 2001–2008 zijn werknemers en zelfstandigen jaarlijks 2,1 miljoen werkzame perioden gestart, terwijl er ook gemiddeld 2,0 miljoen beëindigd zijn. Hiermee komt het relatieve arbeidsverloop uit op 20 procent. De dynamiek onder werknemers was een stuk hoger dan onder zelfstandigen. Zo bedroeg in 2008 het arbeidsverloop onder werknemers 22 procent, tegenover 5 procent bij zelfstandigen. Wanneer ook wordt gekeken naar alle banen van werknemers en zelfstandigen die in de loop van het jaar beginnen of beëindigd worden, komen de dynamiekcijfers nog hoger uit. In 2001–2008 werden jaarlijks 3,8 miljoen banen aangevangen en 3,7 miljoen banen beëindigd. Van de totale in- en uitstroom van banen van werknemers in 2007 had tweederde betrekking op banen met een duur van minder dan een jaar. Dit zijn enkele conclusies op basis van de nieuwe Arbeidsrekeningencijfers over arbeidsmarktdynamiek.

Dat laat aan duidelijkheid niets te wensen over: flexibeler dan wordt aangenomen. Wat de moderne, wetenschappelijke economen van het CBS er niet bij durfden te zeggen was natuurlijk: ‘dan wordt aangenomen door wie… Zouden dit mensen als Frank Kalshoven, Sweder van Wijnbergen en dergelijke kunnen zijn? In ieder geval blijkt dat een van de argumenten voor het ‘flexibiliseren’ van de arbeidsmarkt, het mogelijk maken van vernieuwing van de economie, niet correct is. De Nederlandse arbeidsmarkt is meer dan dynamisch genoeg om nieuwe sectoren een kans te geven.

2. De Nederlandse arbeidsmarkt heeft, na 1998, veel meer nieuwe banen opgeleverd dan die van het Verenigd Koninkrijk of Denemarken

En dat is niet alles. Een bekend argument voor zogenaamde ‘flexibilisering’ is dat het tot meer groei van de werkgelegenheid leidt, omdat de ‘werkgevers’, als ze makkelijk van mensen af kunnen, ook makkelijk nieuwe mensen aannemen. Blijkt dit ook uit de gegevens? Nee. De grafiek laat zien dat landen met een zogenaamd ‘flexibele’ arbeidsmarkt zoals Engeland en Denemarken het juist slechter doen dan landen als Griekenland, Frankrijk, Nederland, Zweden… Natuurlijk zitten achter de gegevens van de grafiek ingewikkelde verhalen over de situatie per land – maar desondanks is het toch opmerkelijk dat een land als Denemarken, vaak geroemd vanwege de zogenaamde ‘flexicurity’ helemaal onderaan de lijst staan. Als we de VS zouden toevoegen dan zou dit land Denemarken overigens gezelschap komen houden – na 1998 is het aantal banen in de VS in zijn totaliteit zo goed als niet gegroeid.

3. Op naar een echte flexibiliteit!
Een van de unieke aspecten van de Nederlandse arbeidsmarkt schijnt te zijn dat werknemers de vrijheid hebben om hun baan om te zetten naar een deeltijdbaan – en daar ook volop gebruik van maken. Een van de meest werkelijk flexibele aspecten van de Duitse arbeidsmarkt was dat, toen de crisis zeer hevig toesloeg (heviger dan in veel andere landen!) anders dan in de VS niet direct veel mensen ontslagen werden maar de ellende werd verdeeld – wat waarschijnlijk een van de redenen is waarom de Duitse industrie zo snel kon herstellen (zie de link). Na de Tweede Wereldoorlog verwachtte economen dat de werkloosheid in de VS hoog op zou lopen – maar dat gebeurde niet omdat het aantal uren dat gemiddeld per persoon werkte drastisch omlaag ging terwijl ook de participatiegraad (het aantal mensen dat een betaalde baan heeft of wil) vrijwillig fors daalde. ‘Flexibiliteit hoeft niet altijd vanuit de werkgever gedefinieerd te worden. Integendeel. Juist landen met meer ontslagbescherming hebben het beter gedaan dan landen met minder ontslagbescherming… ‘The paradox of flexibility’, heet dat tegenwoordig. En het kunnen aanpassen van een baan aan de persoonlijke omstandigheden, in plaats van andersom, is een groot goed. In die zin is de Nederlandse arbeidsmarkt uiterst flexibel. Geen reden om hier disfuctionerende zogenaamd flexibele systemen in te voeren, zou ik zeggen. Waar ik niet mee wil zeggen dat er geen problemen zijn, natuurlijk. Maar een perspectief waarin arbeid minder als een wegwerpgoed wordt gezien en waarin minder wordt gedacht vanuit een primitief beeld van een organisatie als een door ‘managers’ aangestuurd gebeuren zou geen kwaad kunnen.

En om met dat laatste te beginnen: de kunst is hier krachtiger dan de wetenschap: Joop Fischer over Jan, die manager is geworden…

Page 1 of 512345
top