search
top

De Oorzaken der Malaise

‘De spoedige, onverwachte, buitengewone winsten prikkelden bij talloos velen de phantaisie. Men ziet om zich heen actiën van allerlei aard  met sprongen omhoog gaan en koopt niet meer uit berekening van goede belegging, maar om de kans van spoedige voordeelige realisatie. En terwijl het publiek door den roes van het spel bevangen, de brandkasten wijd opent, en al wat door noeste vlijt en strenge onthouding gedurende jaren is bijeengegaard met volle handen op straat werpt, verrijzen allerwege, als paddestoelen uit den grond, ondernemingen zonder eenige noodzakelijkheid of reden van bestaan, zonder de minste kennis ondernomen, zonder de geringste kans van slagen, met geen ander doel dan om aan de hartstogt van het speelzieke publiek voedsel te verschaffen en op de ergerlijkste wijze te oogsten van de dwaasheid der menschen. Onbekwaamheid en gewetenloosheid beleefden gulden dagen.’Pieter Cort van der Linden in Oorzaken der Malaise (1883)

De simpele vraag van Ronald Coase

Van Isaac Newton die zich afvroeg waarom objecten eigenlijk naar beneden vallen tot Noam Chomsky die zich afvroeg hoe het kan dat kinderen een taal kunnen leren, wetenschap begint bij verwondering over schijnbaar simpele vragen. Ronald Coase, econoom en nobelprijswinnaar, overleed vorige week op 102 jarige leeftijd. Zijn faam ontleende Coase voor een groot deel aan zo’n schijnbaar simpele vraag:  waarom bestaan ondernemingen?

Voor de leek is het bestaan van de onderneming zo vanzelfsprekend dat de vraag absurd lijkt. Voor de economische wetenschapper is het echter een raadsel.

Het prijsmechanisme, zo schrijft de economische theorie voor, is in de basis de meest efficiente manier om vraag en aanbod, consument en producent, bij elkaar te brengen. Concurrentie tussen aanbieders zorgt ervoor dat de prijs zich als vanzelve aanpast aan de vraag. Zo coordineert de markt economische activiteiten richting het gewenste evenwicht tussen vraag en aanbod. Ongehinderd werkt er niets beter dan het vrije spel der economische krachten.

De onderneming is anders. De allocatie van middelen binnen de onderneming wordt geregeld bij managementdecreet. Of zoals Coase het in zijn baanbrekende paper uit 1937 stelde ‘als een werknemer binnen een onderneming van departement X naar departement Y wordt verplaatst, dan komt dit niet door een verandering van de prijzen, maar omdat hij dit opgelegd krijgt.’ De onderneming is, om het maar zo provocatief mogelijk te stellen, een soort planeconomie.

Door de OESO wordt geschat dat zo’n 40 procent van alle import in de Verenigde Staten binnen een onderneming plaatsvindt (Ford China verkoopt een auto-onderdeel aan Ford USA). Als de markt –in theorie- zo’n efficiënt coördinatiemechanisme is, waarom is de plannende onderneming dan toch zo dominant? Waarom in plaats van de organisatie van een onderneming, niet een verzameling aan contracten tussen individuen voor prijzen en voorwaarden die in de open markt tot stand komen?

Transacties kosten

Coase gaf een ingenieus antwoord. Er zijn transactiekosten, het kost geld om de markt te gebruiken. Als Volkswagen onderdelen in de open markt koopt, dan moet ze inspecties verrichten, contracten opstellen, onderhandelingen verrichten, kortom, kosten maken. Als het diezelfde onderdelen binnen haar eigen onderneming produceert hoeven deze kosten niet gemaakt te worden. Er zijn dan andere kosten, die van het onderhouden van een bureaucratie, die van het coördineren van een steeds groter kerstboom aan bedrijven, maar dikwijls zijn deze kosten lager dan het verrichten van transacties in de open markt. In zulke gevallen loont het om de krachten te bundelen in een onderneming.

Het is een elegant antwoord, niet al te radicaal, mooi economisch in haar focus op kosten, maar een antwoord dat economen desondanks niet beviel. Als planning soms goedkoper is, dan is de markt niet meer almachtig. En zulke nuancering, zelfs als deze komt van een onverdachte liberaal als Coase, valt niet in goede aarde. Het artikel waarin Coase de vraag stelde waarom er ondernemingen zijn werd door economen dan ook ‘veel geciteerd, maar weinig gebruikt’ zo constateerde hij zelf ruim veertig jaar later. Inmiddels is hier gelukkig verandering in gekomen. In de afgelopen dertig jaar hebben nobelprijswinnaars als Oliver Williamson en Douglas North de handschoen opgepakt en onder het vaandel van de ‘nieuwe institutionalisten’ de transactiekosten doctrine verder uitgewerkt.

De nauwe visie van Coase

Toch had Coase een te beperkte visie op het bestaan van de onderneming. De nieuwe institutionalisten verklaren het bestaan van de onderneming eigenlijk door marktfalen. Hoge transactiekosten maken het gebruik van de anderszins efficiëntere markt onrendabel. Zo’n negatieve formulering geeft te weinig gewicht aan de positieve rol van organisatie en planning. De onderneming is niet een reactie op marktfalen, ze is vaak juist een manifestatie van organisationeel succes.

Google is niet succesvol omdat de markt te duur is, ze is succesvol door een organisatie op te bouwen die een constante stroom van innovatie -en daarmee lagere kosten en hogere opbrengsten- voortbrengt. Eén van die organisationele successen is de zogenaamde Google tijd. Twintig procent van hun werktijd mogen werknemers zelf in delen om aan zelfverzonnen projecten te werken. Volgens Marissa Mayer, oud Google werknemer en nu CEO van Yahoo, zijn ruim de helft van Google’s producten ontworpen in deze twintig procent tijd. Zulke institutionele innovatie is geen gegeven, ze is het gevolg van bewust management.

Om het iets anders te formuleren: transactiekosten binnen en buiten de onderneming staan niet in steen geschreven. Ze zijn het gevolg van organisatie en strategie. Door hun focus op transacties, in plaats van de onderneming zelf, spannen de nieuwe institutionalisten feitelijk het paard achter de wagen.

De onzekere toekomst

Een tweede gebrek is dat Coase zich onvoldoende realiseert dat de onderneming een reactie is op een inherent onzekere toekomst. Productie van goederen kost tijd, maar wie weet of er nog vraag is wanneer ze gereed zijn? Wie weet of ze wel voor de huidige prijs verkocht kunnen worden? Wie weet of leveranciers niet plotseling failliet gaan? We extrapoleren het verleden naar de toekomst, maar in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst, zoals onze financieel toezichthouders ons zo vaak vertellen.

De plannende onderneming verkleint deze onzekerheden. Volkswagen zorgt dat er te zijner tijd vraag is door marketing, prikkels aan autodealers, goedkope autoleases en hogere inruilwaardes. Prijzen kunnen, door controle over dealers en adviesprijzen, in hoge mate vastgesteld worden. Mocht er onverhoopt tijdelijk te weinig vraag zijn, dan keldert niet onmiddellijk de prijs, maar lopen de parkeerplaatsen in de haven van Rotterdam vol met Volkswagens. De invloed van de onzichtbare hand van de markt wordt op die manier bewust ingeperkt door de zichtbare hand van de plannende onderneming.

Uit een peiling onder Franse bedrijven blijkt dat het wegnemen van onzekerheid een belangrijke motivatie is voor het uitbreiden van de onderneming. ‘[De peiling] laat zien dat controle over het productieproces een belangrijke rol speelt in de beslissing transacties te verrichten binnen de onderneming,’ zo concluderen de auteurs. Zo vindt bijvoorbeeld 63 procent kwaliteitscontrole een belangrijke reden om producten binnen de eigen onderneming te produceren, 60 procent zegt dat interne transacties gepaard gaan met meer stabiliteit voor lagere kosten, en 54 procent zegt dat controle over marketing en verkoopservice belangrijk is.

De plannende onderneming biedt niet alleen lagere transactiekosten, ze neemt ook onzekerheden weg. Investeringen op de langere termijn worden mogelijk, juist omdat de onderneming niet is overgeleverd aan de grillen van de markt.

Conclusie

Coase was vernieuwend omdat hij organisatie een rol gaf. De onderneming was tot dan toe eigenlijk weggemoffeld. Het is Coase zijn grote verdienste dat hij de vraag stelde en een antwoord formuleerde. Het is een vreemd gegeven dat zonder de innovaties van Coase het bestaan van een oerkapitalistisch instituut als de onderneming zo moeilijk te verklaren was binnen de gaande economische theorie. Toch gaf Coase ook blijk van een beperkte economistische visie. Men kan zich afvragen of de bedrijfshistoricus, de socioloog, de antropoloog of zelfs de journalist niet meer heeft te vertellen over de onderneming dan de econoom.

HET BUREAU

Het hoge woord is eruit. Er is een nieuwe CPB-directeur. Laura van der Geest, afkomstig van het ministerie van Financiën, gaat de komende jaren leiding geven aan het planbureau. Het begrotingsbeleid van de huidige regering, waar Van der Geest als ambtenaar aan mee mocht sleutelen, is ze hoogstwaarschijnlijk een stuk vriendelijker gezind dan haar voorganger was. De gematigde kritiek van Coen Teulings op het bezuinigingsbeleid van de regering lijkt daarmee vakkundig kaltgestellt.

Uit de kritische commentaren op de benoeming krijg je echter de indruk dat het onder sint Teulings de academicus allemaal hosanna was. Onzin. Het CPB blunderde de afgelopen jaren flink. In 2008 beweerde het nog dat de Nederlandse woningmarkt helemaal niet overgewaardeerd was. Waarna de woningprijzen spontaan met 20 procent kelderden. In 2009 moest het CPB zijn econometrische model overboord gooien om nog tot enigszins realistische groeiramingen te komen. En voor dit jaar voorspelde het CPB 7,25 procent werkloosheid, terwijl de teller in maart al op 8,1 procent stond.

Het gaat niet slechts om het poppetje aan de top. Het CPB wordt gezien als een bron van neutrale wetenschappelijke adviezen. Dat is precies het probleem. Wie de geschiedenis van het CPB erop naslaat, ziet dat wat wetenschap heet door de jaren heen flink verandert. En niet altijd ten goede.

‘Een apparaat van planning’

‘Het inzicht is langzamerhand algemeen geworden dat het tot de taak der Regeering behoort, den omvang van de algemeene economische activiteit te beïnvloeden, opdat niet, als in den periode na 1929, een belangrijk deel der nationale hulpbronnen ongebruikt blijft’, schreef Jan Tinbergen, de eerste CPB-directeur, al in de Tweede Wereldoorlog. Om dit te waarborgen was volgens hem een ‘apparaat van statistische waarneming, van analyse van den toestand en van planning der te nemen maatregelen vereischt’. Met andere woorden: een centraal planbureau.

De regering-Colijn voerde in de jaren dertig een snoeihard bezuinigings­beleid. In protestantse en liberale kringen was de consensus dat de overheid weinig tot niks kon doen om het economisch tij te keren. ‘Slechts een opmerkelijk gebrek aan inzicht of wel een verachtelijke demagogie kunnen er toe drijven enigen Nederlandse regeerder te verwijten dat de economische toestand niet snel genoeg verbetert,’ legde Colijn uit. Het was dit sentiment waar Tinbergen tegen ageerde.

Midden in de Colijn-depressie had Tinbergen in het Plan van de Arbeid (1935) geopperd om een Centraal Conjunctuurbureau op te richten. Dit economisch bureau moest op basis van wetenschappelijk onderzoek advies geven aan overheid en belangenorganisaties. ‘Objectievere methoden van onderzoek’ zouden er volgens Tinbergen voor zorgen dat dogmatisme een minder grote rol zou gaan spelen in beleidsdiscussies. Dat was broodnodig in een tijd waarin politieke partijen, gevangen in de verzuiling, niet eens dezelfde taal spraken.

Keynes is dood

De eerste CPB-modellen zagen het probleem veelal aan de vraagzijde van de economie. Onderbesteding en overbesteding waren de voornaamste oorzaken van werkloosheid en inflatie. Bij te hoge werkloosheid moest de overheid gas geven, terwijl ze bij te hoge inflatie op de rem moest staan. Het naoorlogse keynesianisme was geboren.

Dit veranderde toen bleek dat de CPB-modellen de combinatie van oplopende inflatie en werkloosheid in de jaren zeventig niet konden verklaren. Waar werkloosheid voorheen met name werd verklaard door bestedingseffecten zou het CPB dit voortaan voornamelijk doen aan de hand van ‘structurele factoren’. Een invloedrijk CPB-onderzoek identificeerde te hoge lonen als de aanstichter van de oplopende werkloosheid in de jaren zeventig. ‘Aanzienlijke loonmatiging in de komende jaren’ was volgens de auteurs nodig om de werkgelegenheid weer op peil te brengen. Loonmatiging werd in het nieuwe CPB-model een recept voor werkgelegenheidsgroei. Het CPB legde daarmee de basis voor het akkoord van Wassenaar (1982), waarin bonden en werkgevers akkoord gingen met loonmatiging in ruil voor werktijdverkorting.

De economische theorieën waar Tinbergen tegen had geageerd kwamen zo, in een nieuw jasje, weer terug in de jaren zeventig en tachtig. De jaren dertig waren vergeten, actieve recessie­bestrijding was een vies woord geworden. En dat is eigenlijk nog steeds het geval. Laten we niet vergeten dat Teulings in 2010 nog vrolijk pleitte voor bezuinigingen en een nieuw akkoord van Wassenaar. Dat is de nodige stappen verwijderd van een actieve crisispolitiek à la Tinbergen.

Tinbergen was dan ook te naïef. Vol van naoorlogs optimisme dacht hij dat CPB-economen, als een soort sociaal ingenieurs, de economische cyclus glad konden strijken. Dat de gereedschapskist van het CPB zo zou veranderen, kon Tinbergen niet bevroeden. De rot zit dan ook dieper dan een politieke benoeming. Het CPB als instituut is al lang het spoor van Tinbergen bijster geraakt.

* * *

Deze column verscheen eerder in de Groene Amsterdammer en op Follow the Money.

DE VERAFGODING VAN DE PENSIOENPOTTEN

Er is een generatie-oorlog gaande en de verhoging van de rekenrente is een nieuwe slag in die bittere strijd. Dit is de indruk die je krijgt als je de commentaren van zelfbenoemde belangenbehartigers van jongeren hoort. In plaats van de rekenrente te verhogen, waarmee in feite wordt gedaan alsof er 4,2 procent rendement kan worden behaald (terwijl dit vrij twijfelachtig is) had er gewoon gesneden moeten worden in de pensioenuitkeringen.  “Ze hadden hard moeten korten  [op de pensioenen], in één klap,” zei Sywert van Lienden van ‘jongerenorganisatie’ G500 in een vraaggesprek over de rekenrente met NRC Handelsblad.

Hoewel niet iedereen zo ver wil gaan als van Lienden lijkt iedereen het er over eens dat het opmaken van de pensioenpotten per definitie ten koste gaat van toekomstige generaties. Om het pensioen van onze generatie veilig te stellen moet daarom gekort worden, of de premies moeten omhoog. Op deze spaarpotjeslogica valt echter nogal wat aan te merken.

Lees verder…

DE GESCHIEDENIS VAN HET ‘BANQUEROET’

In de geschiedenis van schuld is er een spanning tussen de moraal van schuld en de economie van schuld. Schulden moeten betaald worden, maar schulden kunnen dikwijls niet betaald worden. Moet de debiteur worden uitgekleed als deze onvermijdelijkheid zich voordoet of moet ook de crediteur een verlies nemen? Is alleen de debiteur schuldig aan zijn eigen overkreditering of draagt ook de crediteur verantwoordelijkheid?

Door de geschiedenis heen is er op verschillende manieren omgegaan met deze spanning. De Nederlandse geschiedenis van het bankroet is illustratief voor deze spanning. In onze gouden eeuw veranderde het Nederlandse faillissementsregime ingrijpend. Nederland werd het eerste land in Europa waar bankroet uit de criminele sfeer werd gehaald.

 Lees verder….

Page 1 of 1812345...10...Last »
top